zaterdag 11 juli 2009

DE ZOUTWOESTIJN (extracten uit een reisdagboek)

Dag 1: vertrek.
De zon gaat net onder als we de stad uitrijden en laat een warm oranje gloed achter die de bergtoppen in mysterie omhult. Een uur later bevinden we ons tussen een maanachting landschap, met scherpe rotsen langs de rand van de weg en onder een oogverblindende sterrenhemel. De nacht is al gevallen en onze reis naar El Gran Salar de Uyuni (de grote zoutwoestijn van Uyuni) net begonnen. Onze lachen vullen de slapende bus en deze zeer impulsieve reis lijkt goed van start te gaan. In de krant lezen we over president Evo Morales´vermoorde (of - zeer onwaarschijnlijk - door wilde honden opgegeten) nicht, dinosaurussen en het verbod op vuurwerk tijdens San Juan.
Je hier thuis voelen lukt met zo een gemak dat het je met een weemoedig gevoel achterlaat elke keer je de vallei verlaat. Toch ben ik benieuwd naar en opgewonden over ons midweekje weg.
Of ik was het alvast, tot de politie ons tegenhield, tweedehandskledij in de bus vond (het verbod op de verkoop van tweedehandskledij is nu ongeveer een maand of meer van kracht), een arme vrouw brutaal arresteerde en haar wenende kinderen alleen achter lieten.
Van een domper op de feestvreugde gesproken, kwamen we hierbovenop ook te laat in het busstation van Oruro en zagen we op tegen een volledige dag vertragen.
Nu zitten we vast in Oruro, een mijnersstadje met niets te doen (buiten het carnavalsseizoen) in een vriezende koud en zonder GSM bereik.

(...)

Dag 2: hier gaan we dan!
Na een behoorlijk koude en saaie dag, zijn we eindelijk op de bus naar Uyuni gestapt. Daar kwamen we aan om 4 uur ´s morgens van de volgende dag: het koudste uur in het koudste seizoen in het koudste gedeelte van het hele land. Al een geluk vonden we Senorita Dora, die ons een warm en goedkoop hotelkamertje vond en zelfs een tourgids voor een paar uur later.

(...)

Dag 3: Cactussen tot het oneindige
Verbasend koud is het als we eindelijk in de 4 x 4 kruipen, maar de vele waarschuwingen blijken toch overdreven. De tour, geleid door Don Lucas, een rasecht boliviaantje, leidt ons uit het stoffig bruine Uyuni naar Colchani, waar een klein marktje is opgezet van uit puur zout gemaakte soevenirs. Terwijl onze blonde haren en blanke huid in Cochabamba een aantrekkingskracht is voor gefluit, gezwaai en geroep, lijkt niemand ons hier op te merken in de grote massa van Amerikanen, Britten en Duitsers.
Verder op de route zien we ellenlange rijen van zouthopen, klaar om gekuist en getransporteerd te worden en uiteindelijk komen we aan op onze eerste stop: het eiland INCAHUACU.
Ik hoor het krakende zout onder mijn voeten, even wit en koud als de sneeuw.
Het eiland is bedekt met een bed van meters hoge cactussen die tussen de door lava en mineralen vervormde rosten een bijna buitenaardse aanschijn hebben.
Sommigen zijn meer dan duizenddriehonder jaar oud en hebben de groote van een huis (deze cactussen groeien 1 cm per jaar = 1 x 1300 = 1300 cm = 13 meter!!!).

Het oogverblindende wit verandert in een lelijk steengruisgrijs als we de grote zoutvlakte geleidelijk achter ons laten. De grond lijkt bedekt met roodbruine korsten: half ondergrondse vulkanische rotsen met droge varens. We stoppen aan een van de vele zouthotels waar de volledige constructie en de inrichting is opgericht uit grote zoutblokken.
Voor de avond valt hebben we nog een paar uur vrij en dus vertrekken Kelly en ik op verkenning. Hoewel het idee eigenlijk zonnen op de huevel was, verzeilen we in een klein speleontologisch avontuur wanneer we grotingangen op de heuvelflank ontdekken.
Vele onlogische, onwetenschappelijke speculaties en een grote dosis nieuwsgierigheid leiden ons tot de beklimming van de steile heuvel, waar we als berggeiten onze weg tussen de rotsen en cactussen moeten vinden. De eerste grot is te klein om helemaal in te gaan, dus houdt Kelly mijn benen vast zodat ik mijn hoofd, schouder, borst en camera door het kleine gat kan wurmen.
Er is geen licht en de flash is niet sterk genoeg om door de stofwolken heen te schijnen, dus gebruiken we het licht van onze zaklantaarn om een zicht te krijgen op een vreemd schouwsel: kleine lamapopjes, gemaakt van alpacawol, beelden een offertafereel uit, in het midden van een uitgehouwen soort altaartje, omring door gedroogde bloemen.
Wilde gedachten worden enthousiast uitgesproken en de mogelijkheid op verborgen schatten, mumies of incaresten overdacht. Uiteindelijk besluiten we toch om de traditie heel te houden, de Pacha Mama (moeder aarde) niet kwaad te maken, de grot mooi te sluiten en rustig verder te gaan met onze verkenning. De volgende grot verbergt meerdere kleine nesten en een grote hoeveelheid van dierenpoep. Welk diertje hier zou wonen, zal voor eeuwig een raadsel zijn aangezien geen van beiden een speciale kennis van boliviaanse fauna en flora bezit.
De derde grot is groter en weider. Eens binnen kan je staan met armen en benen gespreidt, hoewel de ingang in de hoogte een stuk lager is. Afwisselend gaan we binnen, terwijl de andere buiten op de zonsondergang en de wilde dieren let. De binnenkant van de grot is voor een groot deel bedekt met takjes en stro, net als een groot nest. Goed oplettend dat ik geen schade breng aan het nest, bekijk ik de grot tot het Kelly´s beurt is. Net als zij me roepend laat weten dat ze eieren heeft gevonden, gaat de zon neer achter de bergen, veel sneller dan verwacht.We hebben nog een 12 tot 15 minuten tot de nacht volledig valt en de batterijen van de enige zaklamp zijn bijna volledig opgebrand. Er is geen tijd meer om op de konijnenhollen, de stervende cactussen, de passerende Llamas of het mooie landschap te letten. Een nachtje op de heuvelflank zou waarschijnlijk tot een langzame dood leiden aangezien de temperatuur ´s nachts daalt tot min 30 graden Celcius. Dit besef lijkt ons de nodige kracht te geven en al springend, huppelend, lopend geraken we over de rotsblokken, tussen de cactussen, door de gaten, over de stenen muur, door de kudde Viscunas (een soort van lamas), langs het dorp tot we eindelijk het hotel in zicht krijgen. Als we daar aankomen, verbergen ook de laatste zonnenstralen zich achter de bergen. Met een zucht gaan we het salon binnen om een laatste tasje tee te drinken.
Binnen ongeveer een uur zal de temperatuur al min 15 graden zijn, dus besluiten we ons neer te leggen voor onze ledematen volledig bevriezen. Met een jaloerse blik op de slaapzakken van onze medereizers (3 braziliaanse geografen en een Koreaanse toerist) kruipen we onder de denkens die het hotel ons heeft geleend.

Dag 4: meren in al de kleuren van de regenboog
De volgende dag begint met een wondermooie zonsopgang die de verderliggende zoutwoestijn en bergen een mysterieus aanzicht geven. De oncomfortabele zetels van de 4 x 4 geven ons geen kans onze slaap in te halen, maar de auto is ten minste warm. De kleuren van het lanschap blijven veranderen en krijgen uiteindelijk een mooi roestrode schijn, de kleur die de vulkanische ondergrond aan het landschap heeft gegeven. Als je uitstapt in Las Pampas de Siloli heb je het gevoel je in een schilderij van Dalí bent terecht gekomen: de sterke winden (tot 60 km per uur) hebben de weinige rotsen in het roodbruine landschap vervormt tot de meest surrealistisch uitziende objecten. Daaruit is dan ook de bijnaam El Desierto de Dalí (de woestijn van Dalí) gekomen. In deze uitgestrekte vlakte vinden we El Arbol de Piedra, een hoge rots die door deze windstromen de vorm van een boom met waaiende tros heeft aangenomen.
Foto´s nemen is geen lachertje, aangezien de wind je lichaam naar 7 verschillende richtingen lijkt te duwen en te trekken. Luisteren, praten of wandelen is al een even grote uitdaging aangezien je oren zich vullen met een overdorend geruis, je lippen zich trillend vervormen als je ze niet op elkaar perst en je been steeds de andere kant lijkt uit te willen gaan.
Dieper in deze vervloekte woestijn stappen we uit om een blik te werpen op een van de nog steeds actieve vulkanen van het gebied. Er is geen rook vandaag maar de het landschap vertoont genoeg tekenen van vorige uitbarstingen om onze fascinatie te wekken.

Nadat we eindelijk uit deze woestijn geraken, beginnen we aan de tocht langs de meren.
Het diepe meer, het ondiepe meer, het groene meer, het gekleurde meer, het babyblauwe meer, het rode meer, het stinkende meer ... allemaal op een hoogte van minstens 4250 m boven zeeniveau en huis voor 3 verschillende soorten flamingo´s: Andeense, Chileense en James flamingos.

De zwavel verzadigde wateren van het Stinkende Meer (Laguna Hedionda) geeft een indringende stank achter die je van kilometers ver kan rieken. Ondanks dit, het meer is de natuurlijke habitat van alle drie soorten van de flamingo´s and vele wilde eenden en patrijsen die hun nesten omliggende Thola planten maken.

Bij de aankomst aan het Rode Meer is de zon net aan het ondergaan en lijkt het meer gevuld met bloed. De aanwezigheid van plankton en een rare soort van microscopische algen (Dunaliella Salina) geven het water een dieprode kleur die in sterk contrast staat met de grijze silhouetten van de bergen in de achtergrond. Die nacht warmen we ons op aan een kacheltje in het hotel, met een pintje en in het gezelschap met een paar Duitsers, een Brit en een Israeli.
slapen we aan de rand van het Rode Meer.

Dag 5: stomende rivieren, bevrozen haren
Onze slaap wordt gestoord door de sterke koude, en zelfs met twee in één bed en dus het dubbele van de dekens is het onmogelijk de nacht al slapend door te komen.
Terwijl het nog donker is, stappen we weer de Jeep in, sidderend en tandklapperend.
Niemand heeft zin om op de voorziende stopplaatsen uit te stappen, maar dat is natuurlijk zonder mij gerekend. Het landschap is te verbazingwekkend om voorbij te laten gaan en foto na foto wordt gemaakt.
We passeren langs geisers, vulkanen, meren, rivieren en uiteindelijk houden we stop aan de warmwaterbronnen van Challvri. De stoom stijgt op van het door stenen gevormde zwembadje en de van daaruit vertrekkende riviertjes en de lucht is vochtig en zwaar. De aanraking met het water snijdt en brand in onze half bevrozen voeten en het duurt een tijdje tot het plezier ervan tot ons doordringt. Vele toeristen nemen ons voorbeeld en maken hun voeten of handen nat voor ze naar het ontbijtcenter gaan.
Hoewel de aanraking met het water me vult met een lekker warm gevoel, ben ik nog niet tevreden. Ik wil meer.
Mijn opluchting was dan ook niet verwonderlijk als Dudi de Israeli mij zijn handdoek leent en ik samen met wat gekke Europeanen het water in duik. Het water is tussen 28 en 30 graden Celius, de hoogste temperatuur die ik heb gevoeld in deze 5 dagen. De pijnlijke spieren relaxen door de combinatie van warmte en zout en de tensheid van mijn lichaam verdwijnt beetje bij beetje.
Hoewel ik hier wel uren in zou willen liggen, begint mijn maag toch te knorren en besluiten we er na een 20 minuten uit te gaan. Kleren aandoen lijkt wel een race: zo snel en zo droog mogelijk.
Toch waren mijn natte kleren en mijn haren reeds bevroren als ik amper 2 minuten later het ontbijtcenter binnenstap. Hoewel het nu koud is aan mijn oren, voel ik me gezond, proper en rustig. Kelly doet er een half uur over het ijs uit mijn haren te krijgen en de gidsen lachen ondertussen met ons zot gedoe. Maar genoeg met de pret, we gaan verder, of misschien beter gezegd terug. Terug naar Uyuni.

Op de terugweg ligt het Groene meer, waar we een kleine stop houden.
Het ongeloofelijke Groene Meer (Laguna Verda) bevindt zich op een hoogte van 4350 meter boven zeeniveau, aan de voet van de Llicacahur vulkaan, die de grens tussen Bolivia en Chili vormt. Het heeft een oppervlak van meer dan 17 km2.
Het zoutwater meer bevat een ongelooflijke inhoud van magnesium, lood, arsenicum en calciumkarbonaat die in door de wind in constante beweging zijn en zich zo mengen met het water en er een smaragdgroene kleur aan geven.

We zeggen dag tegen de Koreaan, die de grens met Chile zal oversteken en bereiden ons voor op de eindeloos lange weg die voor ons ligt. Iets meer dan 600 km zullen we er uiteindelijk over doen om terug in Uyuni aan te komen, met één enkele stop om iets te eten.

De weg is vol met gaten, bulten en spleten. Heen en weer geschud proberen we onze slaap in te halen, naar muziek te luisteren of een beetje bij te praten. Maar een uurtje later al is de hele wagen autoziek. De terugreis is een hel, met blokkades die ons verhinderen de goede, snelle en minder bultige weg te nemen. We steken rivieren over en doorkruisen de witte, zandbruine, okergele en steengrijze landschapen. We zien dode varens, huizenhoge cactussen, springende vascunas, grazende lamas, jagende vogels, vluchtende knaagdieren, vuile jeeps, vuile mensen, vuile wegen, vuile huizen.

Uren en uren later, wanneer de stemming al een heel pak is gezakt en de ogen steeds meer dicht vallen, komen we eindelijk aan in de treinenbegraafplaats, dicht bij Uyuni.
Mijn benen voelen slap aan als we uitstappen, de zware lucht geeft ons beide zin om over te geven, het lijkt allemaal een beetje te veel.
Maar de zon schijnt, een frissen wind waait en de roestende treinen geven het landschap een vreemde aanschouw. Zachtjes aan wordt er dieper ingehaald, een stap gezet, een huppeltje gedaan, een sprong gemaakt. En uiteindelijk ... eindelijk ... barsten we in lachen uit.
We genieten nog even van de treinen en gaan dan weer op weg.

Hoe goed voelt het toch om te weten dat je eindelijk, bijna, op weg naar huis kan gaan.
Thuis. Op enkel ... 12 uur weg.
12???
Jah... 12.
Maar dan eindelijk ... zullen we weer thuis zijn.

Geen opmerkingen: